Nieuws
Perscommuniqués
Colloquium
Laatste 5 gegevensbanken
Deze rubriek toont alle actualiteit m.b.t. het FPB, gaande van de meest recente studies, persberichten, en artikels tot aankondigingen van toekomstige publicaties, workshops, colloquia…
Bovenstaande HTML-versie van het communiqué bevat doorgaans niet alle informatie van de PDF-versie. Voor een volledige versie (met grafieken en tabellen), download het communiqué in PDF-formaat hieronder of in het kader 'PDF & downloads' rechtsbovenaan.
In het verlengde van de Lissabon-strategie, die tot doel had van de Europese economie de meest competitieve kenniseconomie ter wereld te maken, werd op de Top van Barcelona als doelstelling vooropgesteld dat de Europese Unie tegen 2010 haar uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling (O&O) moet verhogen tot 3 % van het bbp. Twee derde van die 3% moet door de privé-sector worden gefinancierd.
Het Federaal Planbureau heeft de gevolgen van die doelstelling voor de lidstaten bestudeerd, alsook de haalbaarheid ervan in termen van human resources en financiële middelen in België en zijn drie gewesten. In 2001, het laatste jaar waarvoor er gegevens beschikbaar zijn, bedroegen de Belgische O&O-uitgaven 2,17 % van het bbp, wat boven het Europese gemiddelde ligt (1,98 % voor de EU-15). Dat goede resultaat valt te verklaren door de sterke groei van de Belgische O&O-uitgaven sinds 1995. De ondernemingen financierden 64,3 % van de totale O&O-uitgaven, wat de doelstelling van 2/3 dicht benadert.
Het Federaal Planbureau publiceert de Working Paper 03-05 ‘European R&D Strategy : Impact and Feasibility Study for Belgium’. Die Working Paper onderzoekt de 3 %-doelstelling via simulaties op Europees niveau en de haalbaarheid ervan op Belgisch niveau.
Voor de Europese Unie als geheel toont de macro-economische simulatieoefening dat het nastreven van de 3 %-doelstelling zeer positieve gevolgen zal hebben voor de economische groei op lange termijn, de buitenlandse handel, de werkgelegenheid en de productiviteit.
De impact zal echter nadelig zijn voor de minder O&O-intensieve sectoren, zoals die van de ferro- en non-ferrometalen, de minerale producten en de metaalproducten. Dat resultaat toont aan hoe belangrijk het is om te komen tot een hogere mobiliteit van de productiefactoren tussen de sectoren en, binnen eenzelfde sector, te evolueren van laaggeschoolde jobs naar op kennis gebaseerde arbeidsplaatsen.
De landen die een grotere O&O-inspanning leveren, zullen een veel positievere impact ondervinden, met name op het vlak van productiviteit. Lidstaten, zoals België, daarentegen die nu reeds over een relatief hoge O&O-intensiteit beschikken en die, in vergelijking met andere landen, minder inspanningen dienen te leveren om hun uitgaven te verhogen, zouden hun concurrentievoordeel binnen Europa zien afbrokkelen. Bijgevolg tonen de simulaties dat het voor de concurrentiekracht van de intra-Europese buitenlandse handel van België belangrijk is dat ons land een productiviteit boven het Europese gemiddelde behoudt en dus een O&O-doelstelling nastreeft die verder reikt dan die van Barcelona.
De kwantificeringsoefening toont dat de 3 %-doelstelling binnen het bereik van België ligt indien het groeitempo van de O&O-uitgaven op zijn minst behouden blijft en bij voorkeur wordt verhoogd tegen 2010. De jaarlijkse groeivoeten inzake O&O-uitgaven en O&O-personeel - factoren die onmisbaar zijn om de 3 %-doelstelling te halen - dienen aldus licht hoger te zijn dan die tussen 1993 en 2001, maar vergelijkbaar met die van de voorbije jaren. Bovendien hoeft het aantal nieuwe gediplomeerden geen knelpunt te vormen, ook al moet worden onderstreept dat de belangstelling voor bepaalde wetenschappelijke richtingen afneemt, wat op termijn voor problemen kan zorgen voor bepaalde O&O-categorieën.
Dat algemeen positieve vooruitzicht moet evenwel worden genuanceerd wat het regionale niveau betreft. Het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest hebben onlangs individueel de 3 %-doelstelling goedgekeurd. Die doelstelling lijkt haalbaar voor beide gewesten, maar de ramingen tonen aan dat dit minder het geval is voor het Brussels Hoofdstedelijke Gewest, dat een lagere O&O-intensiteit heeft dan de twee andere gewesten. In 2001 bedroegen de O&O-uitgaven van het Vlaamse, het Waalse en het Brussels Hoofdstedelijke Gewest respectievelijk 2,49 %, 2,11 % en 1,29 % van de regionale bbp’s. Dit betekent dat de gemiddelde jaarlijkse groeivoet van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest tot in 2010 14% zou moeten bedragen om de doelstelling te bereiken. Die cijfers moeten echter met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd omdat de pendelaars een belangrijk deel voortbrengen van het Brusselse bbp. Tot besluit moeten de federale en gewestelijke overheden hun inspanningen dus via nauwe samenwerking laten verlopen zodat België als geheel de Europese doelstelling zou kunnen halen.
Indien België de 3%-doelstelling, waarvan 2/3e gefinancierd door de privé-sector, wil halen, dan moeten de ondernemingen hun O&O-uitgaven opdrijven ten opzichte van de periode 1995-2001. In het verlengde van de huidige studie zou het dus interessant zijn de factoren die het O&O-gedrag van de ondernemingen beïnvloeden te analyseren. Middelen besteden aan O&O is een ondernemingsstrategie die past in een macro-economische, reglementaire en fiscale context, en die onderworpen is aan de rendabiliteitscriteria van elke investeringsbeslissing. Daarom is het voor een open land als België van bijzonder groot belang om de factoren die bepalend zijn voor de vestiging van de onderzoekscentra van multinationals beter te kunnen duiden, hoewel de aanwezigheid van geschoold personeel op zich al een essentiële factor is.
Verwante documenten
Beschikbare gegevens
Thema's
None
JEL
Keywords