Nieuws
Perscommuniqués
Colloquium
Laatste 5 gegevensbanken
De instelling
Het Federaal Planbureau (FPB) is een onafhankelijke instelling van openbaar nut. Het maakt studies en vooruitzichten over economische, sociale en milieubeleidskwesties. Ook wordt de integratie van die beleidskwesties in een context van duurzame ontwikkeling bestudeerd.
Christophe Joyeux is licentiaat in de economische wetenschappen (Université Libre de Bruxelles - 1992) en heeft een bijzonder licentie in de econometrie (Université libre de Bruxelles - 1994). Na enkele jaren gewerkt te hebben aan de Université Libre de Bruxelles, is hij in 1999 in dienst getreden bij het Federaal Planbureau. Hij is momenteel lid van de equipe ‘Sociale bescherming, demografie en toekomstverkenning’ en werkt hoofdzakelijk aan de langetermijnprojecties van de sociale uitgaven en de overheidsfinanciën. Hij is tevens secretaris van het begeleidingscomité van het Kenniscentrum voor de Pensioenen.
Het afkopen van studieperiodes met het oog op de berekening van het rustpensioen is volgens de huidige wetgeving mogelijk in de werknemers- en zelfstandigenregeling, weliswaar met verschillende modaliteiten. De ambtenaren genieten daarentegen gratis diplomabonificaties in hun pensioenberekening. De regering stuurt aan op een harmonisatie van de regularisatieregels over de drie pensioenregelingen. Op vraag van de regering heeft het Federaal Planbureau een studie gerealiseerd waarin de impact op de budgettaire kosten van de vergrijzing en de inkomsten van die harmonisatie worden geraamd.
Om de werkzaamheden van de Academische Raad te ondersteunen, toont dit rapport een evaluatie van de toekomstige evolutie van de sociale kwaliteit van de eerstepijlerpensioenen via verschillende indicatoren, zoals de vervangingsratio (verhouding tussen het gemiddeld rustpensioen van de nieuwe gepensioneerden en het laatste gemiddelde beroepsinkomen), de benefit ratio (verhouding tussen het gemiddeld pensioen van alle gepensioneerden en het gemiddeld beroepsinkomen van alle werkenden) en de wettelijke minima en maxima. Die indicatoren worden voorgesteld voor de drie pensioenregelingen (werknemers, zelfstandigen en overheidssector) en, indien van toepassing, uitgesplitst volgens geslacht. Merk op dat alle pensioenen in dit rapport in bruto termen (voor belastingen en sociale bijdragen) staan en het enkel om het eerstepijlerpensioen gaat. Eventuele aanvullingen in de vorm van sociale bijstandsuitkeringen of aanvullende pensioenen (2de of 3de pijler) worden dus niet meegerekend.
Dit verslag werd opgesteld op verzoek van het Nationaal Pensioencomité en de strategische cel van het kabinet Pensioenen. Het toont de effecten van de hervorming van de pensioenen (verstrenging van de voorwaarden voor vervroegd pensioen, verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd, afschaffing van de diplomabonificatie in de berekening van de loopbaanduur voor vervroegd pensioen in de overheidsregeling, afschaffing van de pensioenbonus) en van de werkloosheid met bedrijfstoeslag op een bepaald aantal indicatoren: de loopbaanduur van personen die met pensioen gaan, het aantal personen dat recht heeft op vervroegd pensioen, de socio-economische samenstelling van de bevolking en het gemiddeld pensioen.
De ‘Economische vooruitzichten 2015-2020’ kondigen een groeiherstel van de Belgische economie aan. Die groei is nog relatief bescheiden (gemiddeld 1,5 % per jaar), maar zou gepaard gaan met een vrij sterke werkgelegenheidsgroei (gemiddeld bijna 34 000 jobs per jaar). Het economisch gewicht van de gezamenlijke overheid zou afnemen, o.m. in termen van werkgelegenheid, en samen met de daling van de rentelasten bijdragen tot de aanzienlijke vermindering van het overheidstekort, dat 1,1 % van het bbp zou bedragen in 2020.
Ieder jaar werkt het Federaal Planbureau mee aan de voorbereiding van het Belgisch Stabiliteitsprogramma door het opstellen van de economische vooruitzichten op middellange termijn en vooruitzichten van de leeftijdsgebonden overheidsuitgaven op lange termijn (ʹage‐related public expenditureʹ). Deze laatste worden gebruikt voor het ʹlangetermijnluikʹ van het Stabiliteitsprogramma. Dit wordt telkens gebaseerd op het referentiescenario van het laatst beschikbare rapport van de Studiecommissie voor de Vergrijzing (SCvV ‐ waarvoor het Federaal Planbureau fungeert als technisch en administratief secretariaat) , behalve wanneer er zoals dit jaar intussen hervormingen zijn doorgevoerd die dat scenario grondig wijzigen. Vanuit dat oogpunt stelt het huidige rapport een scenario voor van de evolutie van de leeftijdsgebonden overheidsuitgaven op lange termijn, rekening houdende met de maatregelen van de regering Michel.
Dit rapport vormt een bijdrage tot de voorbereiding van het nieuwe Stabiliteitsprogramma en van het nieuwe Nationaal Hervormingsprogramma (NHP). Het vermeldt de voornaamste resultaten van de voorlopige versie van de “Economische vooruitzichten 2015-2020” die in mei 2015 gepubliceerd zullen worden.
Deze Working Paper behandelt de financiële en sociale houdbaarheid van ons stelsel van sociale bescherming. De resultaten van de voorliggende publicatie werden voorgesteld op het 20ste Congres van de Franstalige Belgische economisten en gepubliceerd in het congresboek. Bij ongewijzigd beleid en in een context van vergrijzing, wijzen de langetermijnvooruitzichten van de overheidsfinanciën op een belangrijke budgettaire uitdaging. In dat kader worden in deze paper bepaalde pistes gevolgd die steunen op de drie hoofdlijnen van de Europese strategie die tijdens de top van Stockholm 2001 werden uitgetekend. De begrotingsstrategie (eerste hoofdlijn) van het Belgisch stabiliteitsprogramma volstaat op zich niet om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn te waarborgen. Deze strategie moet dus worden aangevuld met hervormingen die tot doel hebben de economische groei te ondersteunen (via de werkgelegenheid of de productiviteit, de tweede hoofdlijn) of met hervormingen van de pensioenstelsels (in het kader van de derde hoofdlijn). De sociale gevolgen van hervormingen die de generositeit van de pensioenstelsels aantasten, mogen echter niet uit het oog worden verloren.
In de pensioenregeling van de overheidssector worden de postsecundaire studiejaren in aanmerking genomen bij de bepaling van de loopbaanduur, en dit zowel op het niveau van de pensioenberekening als om het recht te openen op vervroegd rustpensioenen. Het voorliggende rapport evalueert de budgettaire gevolgen van een gedeeltelijke afschaffing (enkel gericht op de loopbaanvoorwaarden voor vervroegd rustpensioen) of een totale afschaffing (zowel gericht op de loopbaanvoorwaarden voor vervroegd rustpensioen als op de pensioenberekening) van dit diplomabonificatiesysteem.
In de loop van het jaar 2012 heeft de regering een aantal maatregelen geïntroduceerd in de pensioenregelingen, de werkloosheid met bedrijfstoeslag (het vroegere brugpensioen) en de werkloosheid. De macro-economische, budgettaire en so ciale effecten van die maatregelen werden geëvalueerd in bepaalde publicaties van het Federaal Planbureau of van de Studiecommissie voor de vergrijzing. De voorliggende publicatie van het Federaal Planbureau heeft als doelstelling de impact te analyseren van bepaalde maatregelen met betrekking tot de werkloosheidsuit kering en het rustpensioen naar geslacht. Deze analyse kent een dubbel perspectief: een macro-budgettair en een micro-economisch perspectief. In eerste instantie wor den de gedifferentieerde effecten voor mannen en vrouwen van de hervorming van de arbeidsmarkt, van het aantal gerechtigden op een sociale uitkering en van de gemiddelde pensioenen per regeling geanalyseerd. In tweede instantie worden de effecten geanalyseerd van bepaalde maatregelen in de takken werkloosheid en pensioen in termen van ongelijkheid en armoede, steeds met als doel de effecten op mannen en vrouwen te differentiëren.
Sinds 1987 stelt het Federaal Planbureau langetermijnvooruitzichten op voor de evolutie van het geheel van sociale uitgaven in een context van globale overheidsfinanciën. Die vooruitzichten berusten op verschillende scenario's. Deze publicatie heeft als doel de methodologie voor de opbouw van de socio-economische en en macro-economische scenario's toe te lichten en te illustreren aan de hand van de voornaamste resultaten van de projectie uit 2011 voor het Jaarverslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing. De methodologie verloopt als volgt. Allereerst verdeelt de socio-economische projectie de bevolking in vier categorieën: de schoolbevolking, de potentiële beroepsbevolking, de invalide bevolking en de overige bevolking. Vervolgens bepaalt het macro-economisch scenario de evolutie van de werkgelegenheid en de productiviteit. In de tweede fase van de socio-economische projectie, ten slotte, worden werkgelegenheid en werkloosheid nauwkeuriger opgesplitst en wordt het aantal gepensioneerden geraamd.
Een van de voornaamste onderdelen van het recente voorstel van interprofessioneel akkoord 2011-2012 heeft betrekking op de welvaartsbinding van de sociale uitkeringen. Dat voorstel voor welvaartsaanpassing van de sociale uitkeringen is het resultaat van een lang proces en kadert in de wet op het Generatiepact, die eind 2005 een structureel mechanisme instelde dat de sociale uitkeringen bindt aan de welvaartsevolutie. Deze Working Paper ‘Welvaartsbinding van de sociale uitkeringen’ beschrijft de eerste fase van dat proces, namelijk de berekening van de beschikbare financiële middelen voor de aanpassing van de sociale uitkeringen voor de periode 2011-2012, waaraan het Federaal Planbureau heeft meegewerkt. Meer bepaald in de werknemersregeling bedragen die middelen 233,8 miljoen euro in 2011 en 497,9 miljoen euro in 2012, terwijl het recente voorstel van IPA echter voorziet niet meer dan 60% van die middelen te gebruiken. Daarnaast biedt deze paper een overzicht van het sociaal beleid in België door enerzijds de voornaamste keerpunten van dit beleid te beschrijven en anderzijds de evolutie van de gemiddelde bedragen van de belangrijkste sociale uitkeringen vanaf 1980 te analyseren. Het resultaat is een contrastrijk landschap: in tegenstelling tot de werklozen en de invaliden, zagen de gepensioneerden globaal genomen hun relatieve levensstandaard stijgen over de periode 1980-2009.
This paper assesses to which extent the policy of reducing employers’ social security contributions has increased market sector employment in 1995-2000. The analytical framework is a macroeconometric labour market model of the market sector that models added value, the employment of labour and capital, the setting of wages and prices, the matching of supply and demand on the labour market, and the dynamics that tie short-run behaviour to the steady state. The real wage cost depends on the wage gap, labour productivity, the replacement rate of unemployment benefits to the take home wage, and tensions on the labour market. The model comes in two versions. The ‘right-to-manage’ version links the wage cost to the unemployment rate; the ‘job-search’ version ties the wage cost to the unemployment-vacancy-ratio.